
Damien Hirst, A Thousand Years, 1991
Alle aandacht die zijn tentoonstelling in Tate Modern trekt, alle belang dat er aan zijn werk wordt toegekend ten spijt, veel oprechte of spontane waardering is er niet voor Damien Hirst. De toon van vrijwel alle besprekingen is uitgesproken zuinig. En eigenlijk was dat altijd al zo. Hirst is blijkbaar het type kunstenaar waar we niet omheen kunnen maar waar we om die reden nog niet van houden.

Damien Hirst, A Thousand Years, 1991, detail
Zijn favoriete onderwerp – de vergankelijkheid – en de uitbundigheid waarmee hij dit exploiteert zullen hier niet vreemd aan zijn. De kunstenaar oogst er een hoop scepsis en weerstand mee. Uit de hoek van de intellectuele elite die in hem toch vooral een showman ziet. En van de kant van het publiek dat zich in het ootje genomen voelt. Een doorgesneden koe als kunst? Of een haai op sterk water? Moeten we dat serieus nemen?
Behalve dat Hirst er zo’n mediaspektakel van maakt lijkt veel commentatoren vooral ook dwars te zitten dat hij voor zijn kunst onbeschaamd commerciële marketing- en productiemechanismen inzet. In vrijwel elke bespreking wordt, al of niet tussen de regels, gewag gemaakt van het feit dat hij zijn werken in hoge oplagen produceert en het door assistenten laat uitvoeren. En van de enorme bedragen die ervoor betaald worden door de superrijken van deze wereld.

Damien Hirst, A Thousand Years, 1991, detail
Hoe dan ook, vrijwel altijd gaat het om secundaire gegevenheden, zelden om het werk zelf. Maar ook als dit wel het geval is houdt men afstand. De bespreking van een werk als A Thousand Years bijvoorbeeld is meestal aanleiding om het over Hirst’s preoccupatie met de dood te hebben of over zijn macabere visie op het bestaan. Dat het als een kunstwerk gedacht en uitgevoerd is lijkt er maar weinig toe te doen. Terwijl het daar natuurlijk nu juist om gaat. Dat dood en vergankelijkheid hier het onderwerp zijn is een, wat het tot kunst maakt is de wijze waarop Hirst dit gegeven verwerkt. Bijvoorbeeld, hoe hij de zuivere geometrie van de vitrine, als beeld van tijdloze verhevenheid, uitspeelt tegen de ongevormde energie die het bestaan van de vliegen beheerst. En hoe hij dit contrast nog een keer laat terugkeren in de witte kubus in het ene segment tegen de rottende koeienkop in het andere.
De kracht van grote kunst is dat het zich als een waarheid op zichzelf manifesteert. Een waarheid die meningen tot futiliteiten reduceert. Dat is precies wat Damien Hirst in enkele van zijn grote werken laat zien.
Zie ook To hell with death en Damien Hirst.