Sommige kunst is moeilijk juist omdat ze zo simpel is. Je staat er voor, je ziet meteen waar het over gaat, maar zodra je er iets meer over wil zeggen wordt het opeens een stuk lastiger. Alsof de kennis die je via je ogen binnenkrijgt van een andere soort is dan die zich voor woorden leent.
Neem het werk van Alex Katz. Eenvoudiger kan het bijna niet. Maar toch, als je er wat dieper op in wil gaan stuit je al gauw op de grenzen van de taal. Dat is nou precies de reden waarom er zoiets als kunst bestaat, zou je kunnen zeggen, om het onzegbare te verbeelden. En inderdaad, veel kunstenaars weigeren om die reden ook om hun werk van uitleg te voorzien. Immers, als het zich in woorden liet vangen zou het niet geschilderd hoeven worden.

Toch is hier niet alles mee gezegd. Kunst mag dan misschien het ongrijpbare verbeelden, door dat te doen roept ze wel vragen op. Dat deze niet beantwoord kunnen worden wil niet zeggen dat we er niet verder op in kunnen gaan.
We hadden het al eens over de paradox in het werk van Alex Katz (zie ook Alex Katz in Kleve). Over dat zijn schilderijen de geportretteerde personen nadrukkelijk aanwezig stellen en tegelijkertijd vervangen door het schilderij aan de muur. En dat Katz ons wil dwingen om al kijkend net zoveel bezig te zijn met het een als met het ander, de persoon én het kunstwerk dus.

Ook in het portret van Ted Berrigan uit 1967 is het alsof beide om voorrang strijden, Ted als persoon en het schilderij aan de muur. In dit geval is het de bril die het ‘m doet en met name ook het glimlicht in de glazen. Een typisch particulier kenmerk van Ted, maar evenzeer een element dat in één beweging is neergezet als een schilderkunstig feit. Helder en eenvoudig en geheel in dienst van de présence van het schilderij.
Waar kijken we nu eigenlijk naar? Naar Ted, naar een schilderij of – al pendelend tussen het een en het ander – naar Alex Katz’ verbeelding van de broosheid en de ongrijpbaarheid van het bestaan?