Art Update


De esthetiek van de verbijstering

 

“Ik rotzooi maar wat an”. Karel Appels beroemde uitspraak hangt nog steeds in de lucht. Vrijwel alle media begonnen er naar aanleiding van zijn overzichtstentoonstelling in Den Haag meteen weer over. Als er nou iets een uitgemolken verhaal is!
Blijkbaar niet dus, Appels woorden lijken zelfs weer aan betekenis te hebben gewonnen. Alleen, waar ze ooit bedoeld waren om de goegemeente op de kast te jagen – uitgesproken door de showman die Appel óók was -, worden ze nu, losgeweekt uit hun context en ontdaan van alle ironie, vooral letterlijk opgevat.
Wat meteen de vraag oproept: over welke Appel hebben we het eigenlijk, die van nu of die van toen? Waar zijn werk vroeger brandstof was voor felle debatten tussen burgerij en avant-garde, tussen het conservatieve en het progressieve volksdeel, heeft het de functie van lakmoesproef allang verloren. Niemand die zich er verder nog druk om maakt en niemand ook die zich geremd voelt in het uiten van zijn mening over kunst. Waarom zou je ook? Met als gevolg dat veel van de toegevoegde waarde die Appels kunst ooit had is weggevallen. Maar wat is er dan, zonder de retoriek van toen, nog van over? In Den Haag kunnen we terecht voor een nieuwe waardebepaling.
Karel Appel, opgeleid aan de rijksacademie, maar in alles toch vooral ook een self made man. Een volksjongen uit de Dapperbuurt die kunstenaar werd. Kort na de oorlog vertrok hij met een paar vrienden naar Parijs, weg van de Hollandse spruitjeslucht, op zoek naar vrijheid. Nu, tien jaar na zijn dood, zeventig jaar nadat het allemaal begon, wordt hij met een groot retrospectief in het Gemeentemuseum geëerd als de belangrijkste Nederlandse kunstenaar van de tweede helft van de twintigste eeuw.
Of dat niet wat al te veel eer is?
Een indrukwekkend oeuvre, dat zeker, maar ook een oeuvre dat, als je er in zijn volle breedte naar kijkt, zijn beperkingen toont. In Den Haag des te meer omdat een aantal topwerken ontbreekt. Juist ook Appels sterkste periode, de jaren’54-’62, blijft onderbelicht.
Maar het zit ‘m ook in het werk zelf. Appel is het prototype van de expressionist, een schilder die het moet hebben van de eenheid van het gevoel dat hij tijdens het schilderen weet vast te houden. Wiens zwakte ook zijn kracht is. Niet geremd door een sterk ontwikkeld vormgevoel kon hij zich vol energie overgeven aan de uitdrukkingsmogelijkheden van vrij uitvloeiende verf. Iets wat hij een aantal jaren met groot succes deed.
Héél intensief om het zo te doen. De geschiedenis laat het zien: echte expressionisten zijn maar relatief kort op hun top: Kirchner van 1909 tot 1914, De Kooning tussen midden jaren vijftig en midden zestig, Van Gogh maar twee of drie jaar. Daarna wordt het meestal minder, althans als het om puur expressief vermogen gaat. Wie zich wél verder ontwikkelt doet dat als een kunstenaar die weer een belangrijkere rol toekent aan concept, vorm en compositie. De voorbeelden zijn talrijk: Beckmann, Kokoschka, Dix, Nolde, maar ook dichter bij huis: Constant, Corneille, allemaal schakelden ze op enig moment over naar een meer bedachtzame stijl. Appel niet. Zoveel als hij kon bleef hij trouw aan zijn stiel, ook toen de bron waar hij putte langzaam opdroogde.

Karel Appel, Visioen, 1982

Karel Appel, Visioen, 1982

Wat ook speelt is de tijd. Appel is groot geworden in de jaren direct na de oorlog, in een wereld waarin de scheidslijn tussen goed en fout scherp werd getrokken en het modernisme de enige stijl was die aanspraak kon maken op moreel gezag. Alles wat naar een traditionele opvatting neigde was gecorrumpeerd. De vraag was zelfs of ‘schoonheid’ überhaupt nog wel kon bestaan. Is in het licht van wat is gebeurd niet elk streven ernaar een impliciete ontkenning van het lijden? En moet daarom de kunst niet ook radicaal nieuwe wegen zoeken?
Een van de sterkste Appels op de tentoonstelling is Portret van Michel Tapié uit 1956. Een geweldig schilderij. Nooit eerder – en waarschijnlijk nooit later – is vrij uitvloeiende verf zó raak op het doek gezet. Is vrijheid en spontaniteit zó overtuigend tot essentie van kunst gemaakt. Nooit kreeg een klodder verf zóveel concrete betekenis als hier: existentiële verbijstering gekoppeld aan een primitieve, bijna gewelddadige vitaliteit, precies die duistere mix die zo kenmerkend is voor deze periode.
Het schilderij is van het Stedelijk en telkens als ik het daar zie hangen juicht mijn schildershart. Wat moet het heerlijk zijn geweest om dit te kunnen. Om volledig te vertrouwen op de samenspraak van oog en hand, één te zijn met de materie, gestuurd te worden door krachten die groter zijn dan jij maar waar je wél, zij het maar heel even, volledig mee samenvalt. Was je ooit dichter bij het volle leven? Bevrijd van alle muizenissen. Was je ooit completer, sterker, groter? Konden we het de schilder zelf nog maar vragen. Die kick om volledig op te lossen in verf en kleur, hoe was dat? Is dat ergens anders mee te vergelijken? Beter dan seks of drugs toch? De totale bevrijding, om minder deed men het niet, de vrije uitstroom van onderbewuste gevoelens als een radicaal antwoord op de enghartigheid die de wereld naar de afgrond had gebracht.
Wat ik niet gevraagd zou hebben maar wel gedacht: drong zich niet al gauw ook het besef op dat het nooit meer beter zou kunnen worden dan zó? Is de rest van je oeuvre, hoe imposant ook, niet één grote poging om dat ene moment vast te houden? En was, achteraf gezien, niet alles wat eraan voorafging de weg die dáár heen leidde?
Waarschijnlijk zou het antwoord een boos nee zijn geweest. Eén blik op de tentoonstelling en je weet waarom. Maar toch. Met het verstrijken van de tijd werd alles anders. De oorlog raakte op de achtergrond en de consumptiecultuur rukte op. Al in de beroemde film die Jan Vrijman in 1961 over Appel maakte kun je de verandering zien. De schilder heeft het daarin nog wel over ‘een barbaarse kunst voor een barbaarse tijd’ maar helemaal overtuigend klinkt dat niet meer. Hij doet voor hoe het is om spontaan te schilderen, zegt de dingen die passen bij zijn rol en was toen eigenlijk al de gevangene van zijn succes.
Appel heeft ook daarna nog prachtige schilderijen gemaakt. Telkens weer zocht hij naar nieuwe wegen en liet hij zich inspireren door wat er om hem heen gebeurde. Toen in de jaren ’80 de Neue Wilden doorbraken bloeide ook hij op. Nooit meer echter werd het zoals het in de jaren vijftig éven was. Toen, na alles wat er was gebeurd, geen omvattender en betekenisvollere uitspraak denkbaar was dan een spontaan neergezette klodder verf. Geen schilder die dit met meer overtuiging liet zien dan Karel Appel.

Karel Appel, retrospectief, Gemeentemuseum Den Haag, tot 16 mei