Mira Schendel, Objeto gráfico, 1967
Joost Zwagerman kwam toevallig op de tentoonstelling van Mira Schendel in Tate Modern terecht en werd tot tranen geroerd (Volkskrant 10-12-2013). Hij zag werk van een grote schoonheid en verfijning. Dat hij – net als u en ik – nog nooit van de kunstenaar had gehoord maakte het allemaal nog indringender.
Op de vlucht voor de Nazi-terreur kwam de dertigjarige Mira Schendel in 1949 in Brazilië aan. Toen ze in 1988 overleed liet ze een prachtig oeuvre na dat echter, behalve een bescheiden retrospectief in haar nieuwe vaderland, verstoken bleef van publieke belangstelling. Een miskenning die nu pas, met het grote overzicht in Londen, wordt rechtgezet.
Haar werk voert je binnen in een tijdloze, mythische ruimte. Maar hoe abstract en vergeestelijkt ook, op zijn geheel eigen, poëtische wijze, blijft het geworteld in de fysieke ervaringswereld. Alle uitingen van het bestaan, ook als het om de intellectuele kant ervan gaat, zijn gekoppeld aan een specifieke lichamelijke gesteldheid. De wereld en het leven zijn één. Voor Mira Schendel heeft de kunst vóór alles de opdracht om dit inzicht te verbeelden.
Je zou haar sensitiviteit typisch vrouwelijk kunnen noemen. Of misschien ook wel Braziliaans. Gegevenheden die zeker hebben bijgedragen tot de onbetekenende rol die de kunstenaar op het podium van de internationale kunst speelde. Dat was in haar tijd immers nog stevig in handen van westerse, mannelijke collega’s.

Mira Schendel, Sem titulo, 1963
Inmiddels zijn de verhoudingen grondig veranderd. Brazilië is een grote nieuwe speler die internationaal de toon zet, niet alleen in de politiek. Als een van de drie grote kunstenaars die het land in de twintigste eeuw heeft voorgebracht – naast Lygia Clark en Hélio Oiticica – maakt Mira Schendel vijfentwintig jaar na haar dood alsnog internationaal furore.
Net als de Volkskrant-recensent voelen we enige schaamte. Hoezeer hebben we ons niet door eigenwaan laten verblinden? De enigen die telden waren kunstenaars die grootse en opwindende stappen zetten in het verhaal van ónze, westerse geschiedenis. Voor een vrouwelijke, exotische kunst haalden we onze schouders op.
Helemaal verkeerd natuurlijk, maar nog geen reden de geschiedenis te gaan herschrijven. Na het noemen van Schendels belangrijkste bronnen – de taalfilosofie van Wittgenstein, het Oude Testament en leven en werk van de katholieke theoloog John Henry Newman -, schrijft Zwagerman: “Voorwaar een even onalledaagse als eigenzinnige melange van invloedssferen, volstrekt anders van aard dan die van, bijvoorbeeld, haar New Yorkse generatiegenoten Mark Rothko, Willem de Kooning en Barnett Newman, waartoe haar oeuvre zich niettemin onmiskenbaar verhoudt – en op momenten evenaart of zelfs overtreft”.
Tja, op momenten misschien wel ja, maar als geheel?
Ik denk dat ook hier weer geldt dat onze waardering vooral iets zegt over wie wij inmiddels zijn geworden. Door Mira Schendel met terugwerkende kracht tot een van de grootheden van de twintigste eeuw te bombarderen, doe je noch recht aan het werk, noch aan de geschiedenis. In principe immers zijn de redenen waarom we haar werk toen over het hoofd zagen dezelfde als waarom we het nu zo bejubelen. Wat toen als een tekort gold zien we nu als een pré. Of Mira Schendel zelf ooit de visie en de ambitie heeft gehad om mee te kunnen in de Bilderstreit die op de podia van de internationale avant-garde werd uitgevochten is zeer de vraag. In de grootsheid van het oeuvre ligt de ontkenning besloten.
De tentoonstelling wordt besproken op de volgende Art Update-lezing (klik hier voor informatie)
Mira Schendel, Tate Modern Londen, tot 19 januari