
De beertjes van Mike Kelley (zie hieronder) brachten nogal wat teweeg. ‘Iedereen herkent het meteen en heeft er zijn eigen verhaal bij’ schreef ik, me niet realiserend dat er misschien ook mensen zijn die vroeger helemaal geen beertjes gehad hebben – zoals mijn vriend Léon me liet weten – en dat de suggestie dat het beeld zichzelf verklaart misschien wel wat boud is.
Strikt genomen heeft Léon natuurlijk gelijk. Toch doet zijn opmerking weinig af aan het fenomeen op zich. Hoe die beertjes daar bij elkaar zitten, precies in het midden, met dat lege plein ertussen en dan die kinderlijke onschuld en onbevangenheid, dat behoeft toch geen nadere uitleg?
Een ander voorbeeld, ook heel sterk: een foto van Eddy Posthuma de Boer. ‘Sevilla, Spanje, 1991‘ staat erbij, meer niet. Ook hier ben je meteen in de ban van wat je ziet. Het beeld is er onmiddellijk en volledig. Niet alleen als verschijning, maar in de volle omvang van zijn betekenis, compleet met alle referenties en gedachten die eraan verbonden zijn. Dat je je deze nog niet meteen bewust bent doet hier weinig aan af. Zodra je ze onder woorden brengt herken je ze. Anders gezegd: ze waren er al, ze moesten alleen nog naar het oppervlak worden gehaald.
Vreemd eigenlijk hoe dit werkt. Als een soort omgekeerde bewijsvoering. Het beeld is al bewaarheid, volledig. Argumenten kunnen hier niets aan toevoegen of afdoen. Het is eerder omgekeerd: het beeld zelf bepaalt welke opmerking of gedachte relevant is of niet. Falsificatie is onmogelijk.
Taal is niettemin onmisbaar, elk beeld bestaat immers bij de gratie van de gedeelde gedachten die het oproept. Hoe die mannen daar enigszins voorovergebogen van je weglopen, naar een onbepaalde bestemming. in een abstracte ruimte van wit en zwart. Pas als je het verwoordt wordt de betekenis manifest. Van het een kom je op het ander en er ontstaan hele reeksen van associaties. Je hebt een bron aangeboord die een steeds rijkere stroom blijkt voort te kunnen brengen.

Nog een foto van Eddy Posthuma de Boer: ‘Hoeren in Buenaventura, Columbia, 1966’. Tussen de twee foto’s ligt een kwart eeuw. Behalve dat ze door hetzelfde oog zijn vastgelegd hebben ze feitelijk niets met elkaar van doen. Niettemin sluiten ze perfect op elkaar aan. Perfect complementair, zowel wat vorm als wat inhoud betreft.
Beide maken deel uit van mijn collectie en sinds ik ze naast elkaar heb opgehangen, vormen ze een onlosmakelijk geheel. Een tweeluik dat over een lange periode tot stand kwam en dat nadrukkelijk als één werk moet worden beschouwd.

Dat Eddy Posthuma de Boer dit nooit zo bedoeld heeft doet niet ter zake. Sterke beelden leven hun eigen bestaan, ze laten zich door niemand in een keurslijf dwingen. Er kan in principe alles over gezegd worden, hun waarheid is nooit in het geding.