
Op de linker foto zien we ‘m in 1920 vlak na aankomst in Weimar. Hier was in het jaar daarvoor het Bauhaus opgericht en dat kon Theo niet zomaar aan zich voorbij laten gaan. Hij was immers een van de grote voormannen van de internationale avant-garde die zich in deze jaren opmaakte om een nieuwe wereld te gaan bouwen. Voor minder deed men het niet, zeker Does.
De rechter foto is van een paar jaar later. Dat hem bij het Bauhaus de deur werd gewezen – directeur Gropius had al genoeg te stellen met zijn immer bekvechtende docenten – weerhield Van Doesburg er niet van om zich als docent in Weimar te vestigen. De foto werd speciaal voor dit doel vervaardigd en toont de kunstenaar in verheven, strenge gedaante. Profielportretten als deze waren populair onder wereldverbeteraars van allerlei snit waaronder Mussolini. De scheidslijnen tussen goed en fout waren in deze jaren nog niet erg scherp getrokken en van links tot rechts streed men voor een zaak van bovenpersoonlijk belang.
Wie de tentoonstelling in De Lakenhal op waarde wil schatten moet niet alleen voor de kunst komen. Voor het opbouwen van een samenhangend oeuvre was Van Doesburg een te veelzijdige, je zou ook kunnen zeggen te ongedurige geest. Een radicale anarchist die zich met alles en iedereen bemoeide en vooral ook in de gedaante van theoreticus, organisator en inspirator een grote stempel op de kunst van zijn tijd drukte.

Zonder meer groots is het ontwerp waarmee hij dit korte en onstuimige bestaan afsloot: de Ciné-dancing Aubette in Straatsburg uit 1927-1928. Een uitbundig en vitaal werk van een kunstenaar die maar een onderwerp kende: het leven zelf.
Nog tot 3 januari in De Lakenhal in leiden, daarna in Tate Modern