Als er een ding is dat Gerrit Komrij met z’n stukjes over kunst in de NRC intussen wel heeft duidelijk gemaakt is dat hij weinig met kunst opheeft en al zeker niet met de moderne. Geen probleem, zou ik zeggen, komt vaker voor.
Nergens ontvalt de schrijver ook maar een waarderend woord. Niet dat de kunst dat persoonlijk moet opvatten. Immers, wie heeft deze beroepsbrombeer ooit wél op spontane uiting van bijval of enthousiasme kunnen betrappen? Past niet bij zijn imago en zou hem vervreemden van zijn bewonderaars.
Dat hij weinig met zijn onderwerp opheeft weerhoudt hem er overigens niet van om telkens weer opnieuw zijn pen te slijpen en heel zijn imposante misnoegen in stelling te brengen. Meer nog dan op de kunst en de kunstenaars zelf richt hij daarbij zijn pijlen op de museumdirecteuren, conservatoren en critici. En tja, het moet gezegd, wat dezen aan teksten produceren is vaak inderdaad tenenkrommend; gefundenes Fressen voor iedereen die er eer in legt om pretenties te ontmaskeren.
Punt blijft dat wat aanvankelijk nog werkte als als een vrolijke exercitie van een briljante polemist, gaandeweg verworden is tot een even voorspelbare als saaie riedel. Dat komt omdat Komrij blijft hangen bij de uiterlijke verschijningsvormen van iets dat zich in zijn aard en wezen blijkbaar aan zijn waarneming onttrekt. Hij begrijpt er gewoon niet veel van, niet omdat hij er te dom voor is maar omdat hij er geen voeling mee heeft. Nogmaals, wat zou dat? Kunst is bedoeld voor mensen die er iets mee kunnen, zo eenvoudig is het.
Wat is dan toch de reden van zoveel onbestemde aandacht? Een dieper liggend besef buitengesloten te zijn van een belangrijk deel van het culturele debat? Wellicht. Komrij is nog van de generatie intellectuelen die het als haar opdracht ziet om zich het culturele en artistieke leven als geheel toe te eigenen en er een oordeel over te vormen. Bescheidenheid heeft hierbij geen pas. Je hebt gezag of je hebt het niet. Gerrit dus wel.
