
Afgelopen vrijdag publiceerde The Guardian een interessant artikel van Charles Saatchi: The hideousness of the art world. Nou ja interessant, onthullend is een beter woord. Misschien meer nog als het gaat om de schrijver zelf dan de wereld die hij hekelt.
Kunst en het grote geld, het is een thema dat in telkens weer nieuwe gedaante terugkeert (zie ook Ars longa vita brevis). Steevast gaat het over hoe kunst wordt gebruikt als instrument van de macht, hoe ze zich laat corrumperen door een internationale kongsie van handelaren en kopers. Dat ze feitelijk geen ander doel dient dan eerbaarheid te verlenen aan de opzichtige poenigheid van de nieuwe rijken. Gefundenes Fressen voor de volksstammen die moderne kunst sowieso al als bedrog zien.
Als een man als Charles Saatchi zich bij dit koor aansluit moeten we extra op onze hoede zijn. Was niet juist hij het die in de jaren negentig commerciële marketingstrategieën in de kunst introduceerde? En de weg vrijmaakte voor kunstenaars die niet schuwden om zich openlijk te bedienen van de mechanismen van het grote geld.
Ook nu laat hij zich kennen als een man die weet hoe hij de markt moet bespelen. Niets op tegen, maar je moet het wel noemen zoals het is. In een wereld in crisis is geen artikel zó gevraagd als het oormerken van het kwaad. Niets zo fijn als precies te weten waar het kwaad huist en vooral ook in wie. Heel gewiekst labelt Saatchi zichzelf als ‘a self-serving narcissistic showoff’ om vervolgens met des te meer effect zijn pijlen te richten op de Roman Abramovichen van deze wereld. De superrijken die topkunst kopen louter om zichzelf een aantrekkelijk imago aan te meten.
De wereld van de kunst is net zo corrupt als elke andere. Gelukkig maar zou ik bijna zeggen. Maar wat zegt dit over de kunstwerken zelf? Kwaliteit verloochent zichzelf niet. Ook het omgekeerde is waar: het ontbreken ervan blijft evident. Vanuit de kunst zelf gezien doet de wijze waarop een werk tot stand gekomen is weinig terzake. Hoe het wordt verhandeld nog minder.