Gisteren in de cultuurbijlage van de Volkskrant een heel stuk van Rutger Pontzen over schilderkunst versus fotografie. Hierin neemt de schrijver het op tegen Hans den Hartog Jager, de collega-criticus die het bestond om hedendaagse kunstfotografen als luie schilders te bestempelen.
Op zich een interessante discussie die echter aan beide kanten op zwakke gronden is gebouwd en daardoor tot nogal loze conclusies leidt. Zoals dat fotografen in de wereld staan en schilders er tegenover. Of dus dat fotografen luie schilders zijn. Nou ja.

Johannes Vermeer, Staande klavecimbelspeelster, 1670, National Gallery Londen
Het eerste belangrijke gegeven dat aan de discussie ontbreekt is dat fotografie als zienswijze al lang bestond voordat ze haar intrede deed als procédé van beeldproductie.
Vanaf de oudheid tot ver in de moderne tijd werd de schilderkunst in de eerste plaats geroemd om haar vermogen de werkelijkheid natuurgetrouw na te bootsen. Wij mogen dat misschien wel een heel beperkte definitie van kunst vinden, onze voorouders dachten daar toch echt heel anders over. Het zuiver mimetische vermogen van kunst gold als een wezenlijk aspect.
Haar geschiedenis neemt vanaf de renaissance een nieuwe wending als, mét de opkomst van de wetenschap, de kunst een verdiepte belangstelling voor de zuiver optische kanten van het zien ontwikkelt. In de zeventiende eeuw al maakten schilders op ruime schaal gebruik van camera’s, compleet met lenzen, spiegels en matglas. Het enige dat nog aan het apparaat ontbrak was de gevoelige plaat.
Er is veel voor te zeggen om Johannes Vermeer als een van de eerste grote fotografen te beschouwen. Kijk naar Dame aan het virginaal. Een fantastisch schilderij, of moeten we in dit verband beter zeggen, beeld? In de eerste plaats vanwege de enscenering. De subtiele compositie ook, zowel in de ruimte als op het platte vlak. En dan natuurlijk het licht.
Allemaal kwaliteiten die ook in het werk van fotografen aan de orde zijn en die niets te maken hebben met het schilderen an sich. Wat doet het ertoe hoe het is uitgevoerd? Olieverf of cibachrome, schilderkunst of fotografie, eigenlijk is het gewoon een non-discussie, Waar het op aan komt is visie, beeldend vermogen.

Jeff Wall, Adrian Walker, artist, 1992, Museum de Pont Tilburg
Een tweede punt is dat de schilderkunst tot het midden van de twintigste eeuw het monopolie had. Niet omdat men er de voorkeur aan gaf, maar simpelweg omdat er geen ander medium was waarmee je grote beelden in kleur kon produceren. Toen dat er wél kwam maakten kunstenaars meteen ook gebruik van de nieuwe mogelijkheden. Eerst was dat vooral de zeefdruk, vanaf de jaren zeventig ook de fotografie. Toen pas – anderhalve eeuw na haar uitvinding – maakten nieuwe technieken als cibachrome grote lichtechte prints in kleur mogelijk en kon haar opmars echt beginnen.
Het eerste dat grote fotografen als Cindy Sherman of Jeff Wall deden was aansluiting zoeken bij de geschiedenis van de schilderkunst met het hele rijke arsenaal aan beeldmiddelen dat daar bij hoorde. Om zichzelf te ontwikkelen tot de grote schilders van nu.