
Toen in 2001 de prestigieuze Tuner Prize werd toegekend aan een kunstenaar die in een verder lege zaal het licht afwisselend aan en uit deed, bekroop mij de gedachte dat de kunstwereld tekenen van decadentie begon te vertonen. Maar na het zien van de overzichtstentoonstelling van het werk van Martin Creed kan ik niet anders dan bevestigen dat de jury het indertijd goed heeft gezien. Hoe rijk en gelaagd kan eenvoudig werk zijn. Creed blijkt een consistent oeuvre te hebben opgebouwd van opmerkelijk pretentieloos, persoonlijk werk. Ook op deze tentoonstelling gaat in een van de zalen het licht aan en uit en is veel meer werk van dezelfde orde te zien. Er gaan deuren open of dicht en er worden tafels, stoelen, dozen en cactussen geordend van groot naar klein. In weer ander werk wordt hardnekkig géén keuze gemaakt. Alle kleuren uit de doos worden ingezet, netjes in dezelfde maat penseelstreek. Negenendertig metronomen tikken ieder één van alle in te stellen tempi. In duizend lijstjes hangen duizend verschillende prints van een steeds een andere broccoli in een andere kleur gestempeld. In zijn vormgeving verwijst het werk vaak naar varianten van Minimal Art maar laat in feite precies het tegenovergestelde zien, juist géén absolute geldigheid ontleend aan een ideële wereld maar een uiterst concreet en persoonlijk beleefd hier en nu.

Creed laat in zijn werk tegelijk een bijna vertederend soort toewijding en een tegendraadse humor zien. Zo draait met wisselende snelheid direct bij binnenkomst nét boven je hoofd in enorme neonletters het woord Mothers rond. Onwillekeurig voel je de neiging om te bukken als ze voorbij komen. In dezelfde zaal hangt ook Jumping up portrait of Liciana (2013). Het werk hangt op dezelfde hoogte als waarop het is gemaakt, haast onbereikbaar hoog. Iedere noodsprong een snelle penseelstreek. Een apart zaaltje wijdt Creed aan de gedachte dat een ieder zich zal moeten verhouden tot what comes out of you. Twee video’s nodigen ons uit om ter plaatse verder vorm te geven aan dit proces. In een cleane, witte studio-omgeving zien we steeds een persoon verschijnen die onbedaarlijk moet braken (becomes a form of painting) of op rustige wijze gaat zitten poepen (the first solid thing that any of us makes).

Door de obsessieve, bijna autistische kant van Creed’s werk heen zie je steeds de absurdistische humor waar Engelsen kennelijk patent op hebben. Die humor werkt bevrijdend maar tegelijk besef je dat de vanzelfsprekendheid van de aannames die je zelf doet en de keuzes die op basis daarvan maakt vooral de praktische kant van het dagelijks leven vergemakkelijken. Genadeloze inspectie van de eigen veronderstellingen maken een onwetendheid en chaos zichtbaar die de basale werken van Creed in een ander licht zetten. Je ontkomt zelfs niet aan lichte ontroering en melancholie.
Martin Creed, What’s the point of it? Hayward Gallery London. Tot 5 mei
Een gastpost van Frie Maas