Piet Mondriaan, Compositie, 1926
Ik ben al lang een groot bewonderaar van Mondriaan.
Wie niet?, zou je zeggen. Nou, ik zou ze de kost niet willen geven die in zijn abstracte composities niets anders zien dan zielloos gefröbel met vlakken en lijnen. En ik heb het dan echt niet over mensen die niets met kunst hebben.
En trouwens, geef ze maar eens ongelijk.
Een Mondriaan moet binnen komen. Ik herinner me nog goed hoe mij dat voor het eerst overkwam. Het was een compositie van vier zwarte lijnen in een vierkant op de punt. Opeens zag ik het helemaal, het spel met de maten, de compositie, de lijndikte. Vóór mijn ogen werd het beeldvlak één plastische ruimte, een energieveld waarin alles in een perfecte harmonie verkeerde en tegelijkertijd optimaal tot leven was gebracht.
Piet Mondriaan, Evolutie, 1911
Hoe meer je van de schilder weet, hoe groter je bewondering wordt. Niet persé voor de persoon – dat blijft een beetje een rare – maar zeker voor de kunstenaar. Maar moeizaam zijn weg gevonden, geen natuurtalent, maar daarom niet minder ambitieus. Een schilder met een missie die leefde en werkte in een tijd waarin kunst de opdracht had de wereld te veranderen. Voor minder deed men het niet.
Toen Mondriaan Evolutie schilderde was hij bijna veertig. Een ambitieus, programmatisch werk waarmee hij zijn moeizaam verworven positie binnen de Nederlandse avant-garde bevestigde. Een draak van een schilderij dat de kunstenaar laat zien als de visionair maar ook als de vakman met zijn beperkingen. Figuur was bepaald niet zijn fort.
Evolutie ontstaat in 1911. In hetzelfde jaar ziet Mondriaan voor het eerst kubistische schilderijen van Braque en Picasso. Meteen realiseert hij zich dat als hij werkelijk verder wil, hij aansluiting moet zoeken bij wat er in Parijs gebeurt. Het verhaal is bekend. Hij pakt zijn biezen, gaat kubistisch schilderen en ontwikkelt in de acht jaar die volgen, in een fascinerend proces van toe-eigening en verwerping, van trial en error, de eerste volledig abstracte schilderijen uit de geschiedenis van de kunst. Jammer voor Malevich, maar het is zo!
Piet Mondriaan, Bloeiende appelboom, 1912
Dit weekend gaat in het Gemeentemuseum Mondriaan en het kubisme van start. In een interview in de NRC van afgelopen donderdag vertelt conservator en Mondriaan-specialist Hans Janssen over de tentoonstelling. De focus is op de vroege Parijse werken, de kubistische doeken waarin de schilder voor het eerst met een abstracte beeldtaal aan de slag gaat. Nog niet echt abstract werk maar – net als dat van de andere kubisten overigens – op basis van een motief, een figuur, een landschap, een stilleven. In zijn geval gaat het om naturalistische tekeningen die in kubistische composities worden vertaald.
Ik moet de tentoonstelling nog gaan zien maar naar aanleiding van het artikel alvast dit: hoeveel wijzer worden we als we weten welk plaatje precies er onder een kubistisch schilderij heeft gelegen? Hans Janssen praat er heel enthousiast over maar wat mij betreft voegt het weinig of niets toe. Gepiel op de millimeter, interessant voor het archief, maar in het licht van het grote verhaal toch niet meer dan een voetnoot. Om daar de zeventigste sterfdag van de schilder mee te vieren? Ik denk niet dat je hem ermee eert, integendeel zelfs.
Hans Jansen heeft het er nota bene zelf over: Mondriaan wilde nooit iets kwijt over de plaatjes achter zijn kubistische schilderijen. En terecht, dit was immers zijn wording als schilder: het moment dat hij zich realiseerde dat een schilderij geen afbeelding is. Precies hier ook begint een van de mooiste verhalen uit de geschiedenis van de kunst.
Wordt vervolgd.
Mondriaan en het kubisme, Gemeentemuseum Den Haag, tot 11 mei