
Museum van Bommel van Dam, Venlo
De feiten zijn zoals ze zijn en voor een klaagzang is geen enkele reden, maar we moeten het er wél over hebben: de teloorgang van de musea. Het feit dat er dit najaar nergens in Nederland een tentoonstelling te zien is waar je opgewonden van kan raken. Een veeg teken? Ik ben bang van wel. Nooit eerder was het aanbod zo schraal, nooit eerder ook was het besef dat we zijn afgehaakt zó dringend.
Natuurlijk, Charlotte Dumas maakt goede foto’s. Van paarden, te zien in De Pont. Zero-kunst in het Stedelijk biedt een mooi overzicht van een beweging die een halve eeuw geleden voor heel wat reuring zorgde. De Ceramix-tentoonstelling in het Bonnefanten is een must see. Maar echt opwindende kunst? Kunst van nu? Kunst die je bij de les houdt?
Nergens dus.
Verklaringen zijn er genoeg. Het gegeven bijvoorbeeld dat er wereldwijd ook in de kunst een proces van professionalisering, commercialisering en schaalvergroting gaande is en wij als kleine speler steeds minder meetellen. Of dat mét het draagvlak voor kunst ook de budgetten krimpen en de musea steeds meer in een defensieve kramp terechtkomen. Met amper nog de middelen en de mensen om aan hun primaire taken te voldoen en noodgedwongen terugvallend op collectie-presentaties.
Maar er speelt meer. Gisteravond was ik in Venlo op een bijeenkomst over de toekomst van Museum van Bommel van Dam. Aanleiding was de voorgenomen verzelfstandiging van het instituut, die – hoe kan het ook anders – gepaard gaat met een forse reductie van de gemeentelijke subsidie. Een avond met supporters onder elkaar, vol goedbedoelde adviezen, harten onder de riem en heel veel wishfull thinking. Niemand die de feiten noemde. Dat je in het museum een kanon kunt afschieten, óók in het weekend. Dat van de pakweg twaalfduizend bezoekers per jaar, er bijna de helft scholier is en de rest bejaard. Dat er op elk verkocht ticket meer dan honderd euro bij moet om de boel draaiende te houden. Dat de gemeente geen idee heeft wat ze met het museum aan moet, maar er wel van overtuigd is dat een stad als Venlo niet zonder kan. City-branding heet dat, het museum als uithangbord.
De wethouder van dienst gaf geen krimp en hield de bijeenkomst doodleuk voor wat voor een kostbaar en prachtig bezit het Van Bommel Van Dam wel niet is. Dit klinkt niet cynisch het is cynisch.
Wat in Venlo speelt is in principe ook elders aan de orde. Veel regionale en lokale kunstmusea ontstonden na de oorlog in een golf van Bildungsidealisme. De meeste zijn inmiddels hard op weg een relict van een oude wereld te worden. Veroordeeld tot een zieltogend bestaan aan een zuinig infuus. De cultuur van nu gaat grotendeels aan hen voorbij en het volk waar de kunst naar toegebracht moest worden is er niet meer.
Mooier dan dat is het niet. Alle reden om jezelf nieuw uit te vinden.