Schilderen als een daad van bevrijding, als een radicale afwijzing van alle gezag en pretentie en als een bewuste provocatie van de goede smaak. Maar mét dit alles toch vooral ook een omarming van het echte leven. Want dat laatste is wat je het sterkste voelt, die aanstekelijke, zinderende energie die rechtstreeks uit het leven zelf voortkomt en die, rauw en direct vertaald in verf en kleur, ook na vijfendertig jaar nog maar weinig aan kracht heeft ingeboet.
Misschien dat onze tijd ook best wel weer eens zo’n shot kan gebruiken. Onversneden levensdrift als tegenwicht voor twijfel en onzekerheid, voor navelstaarderij en getuttebel? Niet dat ik denk dat het dáárom zo druk was in het Groninger Museum. Je kon over de hoofden lopen maar dat was, vrees ik, toch vooral te danken aan de door de bankgiroloterij georganiseerde open dag met gratis openstelling. Niettemin: het zinderde, dat zeker, zowel van de kant van de kunst als van het publiek.
Ooit werden hun namen groot geschreven, een aantal is uitgegroeid tot internationale ster, maar de meesten zijn we ook al lang weer vergeten. Peter Bommels, Elvira Bach, Peter Angerman, wie kent ze nog. Martin Kippenberger en Albert Oehlen, die wel natuurlijk. Mooi om te zien trouwens hoe het ook voor hen ooit begon, toen ze zich als jonge schilders lieten meevoeren door hun tijd en wars van iedere behaagzucht of pretentie hun werk in dienst stelden van de politieke en maatschappelijke strijd.
Maar verder? Lopend over de tentoonstelling komt een aantal namen weer terug. Dokoupil bijvoorbeeld, geweldige schilder, lang niet meer van gehoord maar in zijn tijd wél een hele grote. Walter Dahn, Reiner Fetting, die zeker ook. En wat te denken van Salomé? Een van de Neuen Wilden die Rudi Fuchs in 1982 prominent presenteerde op zijn Documenta. Een schilder die daarna zijn sterstatus vooral te gelde maakte met society-portretten, maar wiens carrière ooit begon met duistere homo-erotische schilderijen vol seks en bloed. Blutstutz uit 1979 is nog altijd een verbijsterend schilderij en een van de toppers op de tentoonstelling.
Salomé, Blutstrutz, 1979
We schrijven de vroege jaren tachtig. Duitse kunst was hot. Nadat de grote kanonnen van de vorige generatie – Baselitz, Lüpertz, Polke, Richter, Kiefer – de weg hadden vrijgemaakt, zetten de jongeren de boel op scherp. Met grof geweld werd het bastion van de kunst opengebroken. Een daad van verzet en minachting die een aangename huivering teweeg bracht en die – zij het maar voor even – de verleidelijke illusie van een geheel nieuw begin in zich droeg. Een illusie waar je je ook nu nog graag aan laaft. Ga naar Groningen en zuig je vol!
Nieuwe Wilden, Groninger Museum, tot 23 oktober