Art Update


Oek over kunst

 

Hanne Darboven, 24 Gesange B Form, 1974

In zijn column in het Museumtijdschrift liet Oek de Jong onlangs zijn licht schijnen op de collectiepresentatie van het Stedelijk. Een heel verhelderend stuk. Niet zozeer wat betreft de kunst zelf maar wel hoe er over wordt geschreven én gedacht.  De esthetiek van Annie Goldstein is de titel.
Het verhaal is dit. Oek de Jong heeft het Stedelijk bezocht en is in een aantal zalen op werk gestuit waar hij niets mee heeft of kan. Zoals bijvoorbeeld de minimale schilderkunst van Robert Ryman of het conceptuele werk van Hanne Darboven. Onbegrijpelijk, leeg en kil, typisch het soort werk dat mensen het museum uit jaagt. Geen wonder dat het publiek het niet meer pikt en de politiek de geldkraan dichtdraait. Waarom hiervoor in de plaats geen spannende schilderkunst? Die is er toch genoeg? Met andere woorden: ‘kunst voor de gewone liefhebber van schilderkunst’ in plaats van de ‘bloedeloze vertoning’ – ik citeer – die we nou krijgen voorgeschoteld.

Robert Ryman, Monitor, 1978

Het staat er niet met zoveel woorden maar de teneur is duidelijk: waarom pikken we dit eigenlijk nog? Het Stedelijk is toch van ons allemaal? Wie bepaalt dat we ons moeten laten opzadelen met de persoonlijke voorkeur van Annie Goldstein? Dat laatste staat er letterlijk: ‘Annie Goldstein drukt met haar persoonlijke smaak een te zwaar stempel’.
Moet je hierop wel reageren? Niet te geloven eigenlijk. Doodleuk de geschiedenis aan de kant schuiven simpelweg omdat die je niet bevalt. Om er, in heel je gelukzalige onnozelheid, je eigen verhaal voor in de plaats te zetten.
Stel dat Annie Goldstein deze werken niet zou hebben getoond. Met andere woorden dat het belangrijkste museum voor twintigste-eeuwse kunst van Nederland had besloten om in plaats van een representatieve selectie van topwerken uit zijn wereldvermaarde collectie, kunst te tonen naar de smaak van Oek de Jong.
Stel bijvoorbeeld ook dat Oek de Jong op een onbewaakt moment Ulysses van James Joyce  in handen gekregen zou hebben – de Tractatus van Wittgenstein of elk ander groot literair of filosofisch werk – en er tot zijn schrik was achter gekomen dat er boeken zijn geschreven die hij niet kent en ook niet zomaar begrijpt. Maar die wel door de ‘incrowd’ als topwerken worden aangemerkt. Zou hij dan hetzelfde gezegd hebben? Dat we ons niet door specialisten of theoretici moeten laten voorschrijven wat grote literatuur of filosofie is?
Ik denk het niet. Niet alleen omdat het zijn eigen vak raakt, maar ook om een heel andere reden: boeken leven een teruggetrokken bestaan in de boekenkast, grote kunst kom je alleen tegen in publieke ruimten. Je staat er met zijn allen voor en ja, dan moet je er ook een mening over hebben. Zeker als je van jezelf vindt dat je cultuurdrager bent.
Schrijvers hebben daar nogal last van. Veel filosofen trouwens ook. Ze hebben veelal niets met moderne kunst, weten er dan ook weinig van maar moeten er wel zo nodig van alles over kwijt.
En daar krijgen ze alle ruimte toe. Eigenlijk heel treurig. De kunstwereld is nog altijd naar binnen gericht en blijft zich koppig hullen in de nevelen van een geheimtaal. Intussen krijgen de Oek de Jongs van deze wereld het steeds meer voor het zeggen.