De opwinding die zich van me meester maakte toen ik Les Demoiselles d’Avignon voor het eerst in levende lijve aanschouwde, ik herinner het me nog goed. Hoe klein ik me voelde tegenover zoiets groots, oog in oog met een mythe. Dat allemaal niet eens zo lang geleden, halverwege de jaren negentig. Op het einde van de eeuw dus die, als het om de kunst gaat, ooit door dit schilderij werd ingeluid. Samen met nog een ander werk dat net als Les Demoiselles zijn buitenaardse status mede te danken had aan het feit dat het nooit in Europa te zien was: Le Bonheur de vivre van Matisse.

Enkele dagen terug stond ik er weer, nu gewapend met een Visiting Professor Badge en een afbeelding van de Matisse. Het MoMA is nog altijd een van de redenen voor een reis naar New York, voor de kunstliefhebber misschien wel dé reden. Nergens anders kun je het verhaal van de moderne kunst beter vertellen dan hier, nergens anders ook is de gemiddelde kwaliteit zo hoog.
En toch voelt het heel anders dan zo’n vijftien jaar geleden. Natuurlijk, ik ben intussen al een paar keer vaker geweest, maar dat is het niet alleen. Meer dan ikzelf is de wereld veranderd en dat snel en radicaal.
Op enige afstand naar het schilderij kijkend, viel het me op hoe het publiek in een lang defilé net zo langs Les Demoiselles schuifelde als langs elk ander werk. En voor het eerst bekroop me de gedachte dat het niet ondenkbaar is om naar de Picasso te kijken als naar simpelweg een museumstuk. Een prachtig doek nog steeds, maar inmiddels toch vooral ook een historisch relict. Een werk dat primair over zijn eigen tijd verhaalt en nog maar moeizaam met de onze in samenspraak gebracht kan worden. Een verwarrende gedachte.