Binnenkort sta ik er weer voor: Les Demoiselles d’Avignon van Picasso, de David van Michelangelo en de kathedraal van Chartres. Historische toppers die ook na eeuwen hun publiek moeiteloos weten te vervoeren. Bij allemaal vertel ik het verhaal. Hoe precies hoef ik me niet af te vragen. Al doende komen de woorden vanzelf wel. Is dat niet juist ook de kracht van grote kunst, dat ze haar eigen verhaal vertelt?
Wat me ook steeds duidelijker wordt, is dat het eigenlijk weinig uit maakt of het nu oude, moderne of hedendaagse kunst is. Het gaat niet om de leeftijd maar om de kwaliteit van het beeld. Daarbij komt dat grote kunst zich met grote thema’s bezighoudt en daar zijn er maar een paar van.
Nog iets wat in dit verband speelt: oude kunst lijkt dan wel makkelijker dan moderne, maar meestal is dat slechts schijn. Het loutere feit dat we het plaatje kunnen herkennen wil nog niet zeggen dat we het kunstwerk begrijpen. En omgekeerd: als we een kunstwerk willen begrijpen hebben we vaak maar weinig aan het plaatje.

Neem bijvoorbeeld De geboorte van Venus van Sandro Botticelli en Le grand déjeuner van Fernand Léger. Het een is uit 1485, het ander uit 1921, het een hangt in het Uffizi in Florence, het ander in het MoMA in New York. Er zitten bijna vijf eeuwen tussen, maar bij beide gaat het eigenlijk om hetzelfde: de tijdloze schoonheid van de zuivere vorm verbeeld in de gedaante van een naakt. Geschilderd zoals Léger het doet, worden drie Parijse dames die bij elkaar op de thee zijn tot net zo’n Olympische schoonheid als de Venus van Botticelli. Deze laatste, op haar beurt, toont haar ware schoonheid pas in het subtiele vormenspel waar ze deel aan heeft.